Het benige deel van de rug – de wervels en het heiligbeen – is de basis van ons skelet, zowel bij mensen als bij alle andere zoogdieren. De ribben en veel spieren hechten aan de wervelkolom aan. De rug zorgt mede voor de bescherming van verschillende organen.
De rug bestaat uit: 7 nekwervels, 12 borstwervels, 5 lendenwervels en het heiligbeen. De 5 wervels van het heiligbeen zijn, bij de mens, tot een botstuk versmolten. Bij veel zoogdieren gaat het heiligbeen over in de staart, die dan weer uit meerdere wervels bestaat.
Wervels bestaan uit een wervellichaam, een wervelboog, twee dwarsuitsteeksels en een doornuitsteeksel aan de achterkant. Tussen de wervellichamen bevindt zich de tussenwervelschijf: een elastische weefselplaat met een kern. Binnen de wervelboog bevindt zich het ruggenmerg. Dit is de verzameling zenuwen die vanuit de hersenen komt en hier, beschermd, ligt. Tussen de wervels komen per wervelniveau twee zenuwen naar buiten.
De wervels worden onderling verbonden door stevige ligamenten (banden) die beweging toelaten en te veel beweging voorkomen (dit zorgt voor stabiliteit). De bewegingen van de wervels ten opzichte van elkaar vinden plaats in de tussenwervelschijven en de kleine gewrichtjes tussen de wervels (zgn. facetgewrichten).
De tussenwervelschijf (discus) is normaliter elastisch en fungeert (naast het mogelijk maken van de beweging) als schokbreker. In de tussenwervelschijf bevindt zich de kern. Deze kan (gaan) uitpuilen naar achteren en kan dan druk geven op het zenuwweefsel en/of op de zenuwen die op dat niveau tussen de wervels naar buiten komen. We spreken dan van een hernia. Bij het ouder worden neemt de elasticiteit van deze tussenwervelschijf af: de tussenwervelschijf wordt dunner en stugger. Dit noemen we discusdegeneratie. Dit zal gepaard gaan met het afnemen van de mobiliteit van de rug. We worden stijver in de rug.